Wet 210/1992: Compensatie ten gunste van personen die zijn beschadigd door onomkeerbare complicaties als gevolg van verplichte vaccinaties, transfusies en toediening van bloedproducten

Wet 210/1992: Compensatie ten gunste van personen die zijn beschadigd door onomkeerbare complicaties als gevolg van verplichte vaccinaties, transfusies en toediening van bloedproducten

Wet 25 februari 1992, n. 210 (in de Staatscourant nr. 55 van 6 maart) - Compensatie voor personen die zijn beschadigd door onomkeerbare complicaties als gevolg van verplichte vaccinaties, transfusies en toediening van bloedproducten

Art 1.
1. Iedereen die heeft gemeld, als gevolg van verplichte vaccinaties bij wet of in opdracht van een Italiaanse gezondheidsautoriteit, verwondingen of gebreken, waarvan een blijvende aantasting van de psychofysieke integriteit is afgeleid, heeft recht op schadevergoeding door de staat, onder de voorwaarden en op de manieren vastgesteld door deze wet (1).
2. De in lid 1 bedoelde vergoeding is ook verschuldigd aan personen die na de toediening van bloed en derivaten daarvan zijn besmet met hiv-infecties, alsmede aan gezondheidswerkers die bij gelegenheid en tijdens de dienst blijvende schade aan de daaruit voortvloeiende psychofysische integriteit hebben gemeld. een infectie die is opgelopen na contact met bloed en zijn derivaten van patiënten die zijn getroffen door een HIV-infectie.
3. De voordelen waarnaar in deze wet wordt verwezen, behoren ook tot degenen die onomkeerbare schade hebben door post-transfusiehepatitis (4).
4. De voordelen waarnaar in deze wet wordt verwezen, zijn voor niet-gevaccineerde personen die, na en als gevolg van contact met de gevaccineerde persoon, de in lid 1 bedoelde schade hebben gemeld; aan mensen die, om werkredenen of namens hun kantoor of om toegang te krijgen tot een buitenlandse staat, vaccinaties hebben ondergaan die, hoewel niet verplicht, noodzakelijk zijn; risicopatiënten die werkzaam zijn in ziekenhuizen die vaccinaties hebben ondergaan, zelfs indien niet verplicht (2) (3).

(1) Met vonnis van 23-26 februari 1998, n. 27 (Staatscourant nr. 4 van 1998 maart 9 - Speciale serie) verklaarde het Constitutionele Hof de constitutionele onwettigheid van kunst. 1, lid 1, in het gedeelte waarin het niet voorziet in het recht op vergoeding, onder de daarin vastgestelde voorwaarden, van degenen die poliovaccinatie hebben ondergaan tijdens de geldigheidsduur van de wet van 30 juli 1959, n. 695 (maatregelen om poliovaccinatie integraal te maken). Hetzelfde hof, met arrest 9-16 oktober 2000, n. 423 (staatsblad 18 oktober 2000, nr. 43 - Speciale serie), verklaarde onder meer de onwettigheid van kunst. 1, lid 1, in het gedeelte waarin het niet voorziet in het recht op vergoeding, onder de daarin vastgestelde voorwaarden, van degenen die sinds 1983 een vaccinatie tegen hepatitis B hebben ondergaan. Zie ook art. 3, wet 14 oktober 1999, n. 362 en art. 1, wet 29 oktober 2005, n. 229.
(2) De vergoeding bedoeld in dit artikel bestaat uit een cheque, omkeerbaar gedurende vijftien jaar, bepaald in de mate aangegeven in tabel B gehecht aan de wet van 29 april 1976, n. 177. De vergoeding is cumulatief met elke andere vergoeding om welke reden dan ook en wordt jaarlijks geherwaardeerd op basis van de geprogrammeerde inflatie (art. 1, l. 25 juli 1997, n. 238), voor 1997.
(3) De in dit artikel genoemde onderwerpen zijn vrijgesteld van deelname aan de zorguitgaven op grond van de paragrafen 14 en 15 van art. 8, l. 24 december 1993, n. 537, evenals de betaling van de vaste vergoeding per recept als bedoeld in paragraaf 16-ter van hetzelfde artikel 8, beperkt tot de gezondheidsdiensten die nodig zijn voor de diagnose en behandeling van de pathologieën waarin deze wet voorziet, voor 1997.
(4) Het Grondwettelijk Hof, met arrest van 20-26 november 2002, n. 476 (Gazz. Uff. 4 december 2002, nr. 48 - Eerste speciale serie), heeft de onwettigheid van deze paragraaf verklaard, in het gedeelte waarin niet is voorzien dat de voordelen van de wet ook te wijten zijn aan gezondheidswerkers die, bij gelegenheid van de dienst en tijdens dezelfde, hebben gemeld permanente schade aan de psycho-fysieke integriteit als gevolg van een infectie gecontracteerd na contact met bloed en zijn derivaten van patiënten die lijden aan hepatitis.


Art 2
1. De vergoeding bedoeld in artikel 1, lid 1, bestaat uit een cheque, omkeerbaar gedurende vijftien jaar, bepaald in de mate aangegeven in tabel B gehecht aan de wet van 29 april 1976, n. 177, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 2 mei 1984, n. 111. De vergoeding is cumulatief met elke andere vergoeding om welke reden dan ook en wordt jaarlijks geherwaardeerd op basis van de geprogrammeerde inflatie (1).
2. De vergoeding bedoeld in lid 1, wordt aangevuld met de speciale aanvullende vergoeding bedoeld in Wet 27 mei 1959, n. 324, en latere wijzigingen, voorzien voor de eerste functionele kwalificatie van ambtenaren van de staat, en begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand van indiening van de aanvraag overeenkomstig artikel 3. Het bovengenoemde aanvullende bedrag kan worden gecombineerd met de vergoeding speciale aanvulling of andere soortgelijke vergoeding in verband met de verandering in de kosten van levensonderhoud. De in lid 1 van artikel 1 bedoelde personen worden, zelfs indien de vergoeding al is toegekend, op verzoek betaald voor de periode tussen het optreden van het schadelijke voorval en het verkrijgen van de verwachte vergoeding van deze wet, een eenmalige controle gelijk aan 30 procent van de op grond van lid 1 en de eerste zin van dit lid verschuldigde vergoeding voor elk jaar, met uitsluiting van wettelijke rente en monetaire herwaardering.
3. Als het overlijden is ontstaan ​​als gevolg van de vaccinaties of pathologieën waarin deze wet voorziet, kan de begunstigde kiezen tussen de omkeerbare controle als bedoeld in lid 1 en een eenmalige controle van 150 miljoen lire. Voor de toepassing van deze wet worden de volgende personen ten laste geacht in volgorde: de echtgenoot, kinderen, ouders, broers en zussen, oudere broers en zussen die niet kunnen werken. De in dit lid bedoelde uitkeringen zijn ook verschuldigd in het geval dat het inkomen van de overledene niet het enige levensonderhoud van het gezin is.
4. Als de persoon op minderjarige leeftijd is overleden, is de vergoeding verschuldigd aan de ouders of aan degenen die ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.
5. De onderwerpen bedoeld in artikel 1 zijn vrijgesteld van deelname aan de gezondheidsuitgaven bedoeld in de paragrafen 14 en 15 van artikel 8 van de wet van 24 december 1993, n. 537, en latere wijzigingen, evenals de betaling van de vaste vergoeding per recept als bedoeld in paragraaf 16-ter van hetzelfde artikel 8 van de bovengenoemde wet nr. 537 van 1993, geïntroduceerd door artikel 1 van Wet 24 december 1994, n. 724, beperkt tot de gezondheidsdiensten die nodig zijn voor de diagnose en behandeling van de pathologieën waarin deze wet voorziet.
6. De uitkeringen waarnaar in deze wet wordt verwezen, zijn ook te wijten aan de echtgenoot die besmet is door een van de in artikel 1 genoemde personen, evenals aan het kind dat tijdens de zwangerschap is besmet.
7. Naast de voordelen waarin dit artikel voorziet, krijgen gewonde partijen die meer dan één ziekte oplopen, die elk een duidelijk invaliderend resultaat hebben bereikt, een aanvullende vergoeding, vastgesteld door de minister van Volksgezondheid met hun eigen besluit, tot een maximum van 50 procent van het in de leden 1 en 2, lid 2, bedoelde.

(1) Zie ook art. 3, paragraaf 145, wet 24 december 2003, n. 350.
(2) Artikel aldus vervangen door art. 7, dl 25 oktober 1996, n. 548, conv. in l. 20 december 1996, n. 641.


Art 3
1. Degenen die geïnteresseerd zijn in het verkrijgen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde vergoeding, dienen de relevante aanvragen in bij de USL, gericht aan het ministerie van Volksgezondheid binnen de dwingende termijn van drie jaar in het geval van vaccinaties of post-transfusie hepatitis of tien jaar in gevallen van HIV-infecties. De voorwaarden gaan in op het moment waarop de eiser op basis van de in de leden 2 en 3 bedoelde documentatie op de hoogte is van de schade. De USL zal binnen negentig dagen na de datum van indiening van de aanvragen de aanvragen zelf onderzoeken en de in artikel 4 bedoelde beslissing verkrijgen op basis van de richtlijnen van het ministerie van Volksgezondheid, die het recht op vertrouwelijkheid ook waarborgen door middel van passende organisatiemethoden (1).
1 bis. Iedereen die bij de uitoefening van zijn functies zich bewust wordt van gevallen van mensen die zijn beschadigd door onomkeerbare complicaties als gevolg van verplichte vaccinaties, transfusies en toediening van bloedproducten, is verplicht het beroepsgeheim te respecteren en binnen van zijn bevoegdheden, alle nodige maatregelen om de privacy van de betrokken persoon te beschermen (2).
2. Bij de aanvraag zijn de bewijsstukken gevoegd: de datum van de vaccinatie, de gegevens met betrekking tot het vaccin, de klinische manifestaties na de vaccinatie en de omvang van de verwondingen of gebreken waarvan de blijvende aantasting van de persoon is afgeleid.
3. Voor hiv-infecties moet de aanvraag vergezeld gaan van documentatie die de datum van de transfusie of de toediening van bloedproducten aantoont, met vermelding van de gegevens met betrekking tot de transfusie of het bloedproduct, evenals de datum van de hiv-infectie. .
4. Het bewijsstuk: de datum van de vaccinatie, de gegevens met betrekking tot het vaccin, de klinische manifestaties na de vaccinatie en het overlijden zijn gehecht aan het verzoek om schadevergoeding overeenkomstig artikel 2, lid 3. Voor hiv-infecties is de documentatie bij de aanvraag bijgevoegd met de datum van de transfusie of de toediening van bloedderivaten met de indicatie van de gegevens met betrekking tot de transfusie of het bloedderivaat, evenals de datum van overlijden.
5. De arts die de in artikel 1 bedoelde vaccinatie uitvoert, vult een informatieblad in met alle bijwerkingen die uit de vaccinaties zelf voortvloeien.
6. De arts die transfusies uitvoert of bloedproducten toedient, stelt een informatieblad samen van de gegevens met betrekking tot de transfusie of toediening.
7. Voor degenen die, op de datum van inwerkingtreding van deze wet, reeds de in artikel 1 voorziene beperking hebben geleden, begint de in lid 1 van dit artikel genoemde termijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet (3).

(1) Lid, ten slotte, aldus vervangen door art. 1, l. 25 juli 1997, n. 238.
(2) Paragraaf toegevoegd door art. 1, l. 25 juli 1997, n. 238.
(3) Het Grondwettelijk Hof, met zin nr. 18, verklaarde de constitutionele onwettigheid van dit lid in het gedeelte waarin het is uitgesloten voor de periode tussen het optreden van de gebeurtenis vóór de inwerkingtreding van de bovengenoemde wet en het verkrijgen van de prestatie bepaald in overeenstemming met dezelfde wet, de net buiten de hypothese van kunst. 1996 van het burgerlijk wetboek om een ​​billijke vergoeding te betalen door de staat voor de bijzondere waardeverminderingen en door degenen die directe persoonlijke bijstand hebben verleend aan de eerste.


Art 4
1. De medische beoordeling van het oorzakelijk verband tussen vaccinatie, transfusie, de toediening van bloedproducten, contact met bloed en derivaten tijdens serviceactiviteiten en aantasting van psychofysische integriteit of overlijden wordt uitgedrukt door de medisch-ziekenhuiscommissie bedoeld in artikel 165 van de geconsolideerde tekst goedgekeurd bij besluit van de president van de republiek 29 december 1973, n. 1092.
2. De medisch-ziekenhuiscommissie stelt een rapport op van de uitgevoerde tests en maakt een diagnostisch oordeel over de geconstateerde gebreken en verwondingen.
3. De medisch-ziekenhuiscommissie geeft haar mening over het oorzakelijk verband tussen zwakheden of verwondingen en vaccinatie, transfusie, de toediening van bloedproducten, contact met bloed en derivaten tijdens serviceactiviteiten.
4. Het rapport geeft de beoordeling weer van de classificatie van verwondingen en gebreken volgens tabel A gehecht aan de geconsolideerde tekst goedgekeurd bij besluit van de president van de Republiek 23 december 1978, n. 915, zoals vervangen door tabel A gehecht aan het besluit van de president van de Republiek 30 december 1981, n. 834.


Art 5
1. Tegen de uitspraak van de commissie bedoeld in artikel 4 is hoger beroep mogelijk bij de minister van Volksgezondheid. Het beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na kennisgeving of volledige kennis van het vonnis zelf.
2. Binnen drie maanden na de indiening van het beroep beslist de minister van Volksgezondheid, na het medisch-juridisch kantoor te hebben gehoord, over het beroep zelf door middel van een handeling die binnen dertig dagen aan de aanvrager wordt meegedeeld.
3. Rekwirant heeft het recht om het beroep bij de bevoegde gewone rechter in te stellen binnen een jaar na de kennisgeving van de beslissing op het beroep of, bij gebreke daarvan, vanaf het verstrijken van de termijn voor de mededeling.


Art 6
1. In geval van verergering van zwakheden of verwondingen, kan de belanghebbende een verzoek tot herziening indienen bij de minister van Volksgezondheid via de territoriaal bevoegde USL binnen zes maanden na de datum van kennis van het evenement (1).
2. Voor het oordeel over de verergering wordt de in de artikelen 3 en 4 bedoelde procedure in acht genomen.

(1) Alinea aldus gewijzigd door art. 7, dl 25 oktober 1996, n. 548, conv. in l. 20 december 1996, n. 641.


Arts 7
1. Om complicaties door vaccinaties te voorkomen, bereiden en implementeren lokale gezondheidseenheden binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet voorlichtingsprojecten gericht op de bevolking en in het bijzonder op donoren en ontvangers van menselijk biologisch materiaal, aan te vaccineren mensen en aan mensen in contact.
2. De in lid 1 bedoelde projecten zorgen voor correcte informatie over het gebruik van vaccins, over mogelijke risico's en complicaties, over preventiemethoden en zijn primair gericht op ouders, scholen en gemeenschappen in het algemeen.
3. De regio's zorgen via de lokale gezondheidseenheden voor het verzamelen van cognitieve gegevens over vaccincomplicaties, ook om de informatieprojecten en preventiemethoden aan deze gegevens aan te passen.


Art 8
1. De vergoeding waarin deze wet voorziet, wordt betaald door het ministerie van Volksgezondheid.
2. De last die voortvloeit uit de toepassing van deze wet, met een waarde van 19 miljard lire voor het jaar 1992 en 10 miljard lire vanaf 1993, wordt veroorzaakt door het verminderen van de kredieten die zijn opgenomen in hoofdstuk 4550 van de raming van het ministerie van Volksgezondheid voor het jaar 1992 en bijbehorende hoofdstukken voor de volgende jaren.
3. De minister van Financiën is bevoegd om met zijn eigen besluiten de nodige wijzigingen in de balans aan te brengen.


Downloaden

Corvelva

Publiceer de menumodule naar de positie "offcanvas". Hier kunt u ook andere modules publiceren.
Kom meer te weten.